'Zullen we Kubben?'
Een vrije middag in de zomerzon. Met een paar vrienden lagen we in het gras aan de waterkant. Mijn dochtertje speelde op een kleed met een stuk schil van een watermeloen. Een potje kubben. Waarom niet?
Ik hou niet zo van spelletjes. Gedoe met kaarten of pionnen. Dat je dan slim en tactisch iets moet ruilen of onthouden zodat je na een paar intensieve uren de winnaar bent van een fictieve machtsstrijd om niet bestaande landen. Of dat je heel snel de juiste kaart op tafel moet gooien terwijl je een hoed opzet en 'Bulkie Bulkie' roept.
'Bulkie Bulkie' bestaat niet, voor zover ik weet, maar zoiets stel ik me altijd voor als iemand op een feestje enthousiast roept 'zullen we een spelletje doen'? Als je een feestje niet op eigen kracht van de grond krijgt, is het misschien gewoon geen goed feest. Een spelletje voelt toch altijd als een wanhopige reanimatie poging van iemand die klinisch dood is.
Voor Kubben maak ik een uitzondering. Een afgebakend speelveld, duidelijke regels, oog handcoördinatie, gevoel voor ruimte en afstand. Dit is geen onnozel spelletje, dit is een sport. Dat is heel iets anders.
Mijn lijf schakelde van een lome zomermiddag stand naar een alerte en sportieve houding. Mijn spieren spanden zich aan, mijn blik werd scherper. Dit wordt leuk.
Nadat ik het eerste potje in een mum van tijd had verloren herinnerde ik me de werkelijke reden van mijn afkeer van spelletjes. Ik kan niet tegen mijn verlies.
Zodra ik iets niet kan, niet win of iets gaat niet zo als ik wil verander ik in een kleine, drammerige kleuter. Het erge is dat ik het weet van mezelf, maar niet bij machte ben om er volwassen mee om te gaan.
Bij de eerste worp voelde ik het meteen al. Ik gooide de kub-stok veel te ver en meteen spoot er een scheut agressie door mijn lijf. Gedurende het spel werd de sfeer steeds grimmiger. Ik vloekte bij iedere misser, was passief agressief toen mijn vriend won.
Mijn vriendin schaamde en ergerde zich zichtbaar. Het dieptepunt was toen ik een zekere winst uit handen gaf en voor de derde keer op rij verloor. Ik smeet mijn overgebleven kub-stokken zo hard, vloekend op de grond dat mijn dochtertje er van schrok en moest huilen.
'Ik moet naar huis', zei mijn vriend. Verloren bleef ik achter.