'Gooi die andere kassa open, kutwijf!'
Met mijn boodschappen nog in mijn handen keek ik op en zag een grote, kale man als een stier tussen de rijen op en neer lopen.
'Kijk die rijen dan', riep hij naar een medewerkster.
Het meisje verstijfde van schrik. 'Ja maar het is heel druk', stamelde ze.
'Doe die kassa open dan! Jullie zeker centjes verdienen hè!'
Alle zuurstof was in één klap uit de supermarkt getrokken. Ondanks dat er minstens dertig mensen in verschillende rijen stonden te wachten, durfde niemand er iets te van te zeggen.
Over het algemeen heb ik geen moeite met confrontaties. Ook niet in een publieke ruimte. Als er wordt voorgedrongen, iemand hard praat in een stiltecoupé of zich asociaal gedraagt in een winkel, dan zeg ik er iets van. Al wordt het ongemakkelijk of even een beetje gedoe.
Maar nu bevroor ik ook. Terwijl alle alarmbellen afgingen en alles in me riep 'doe iets', deed ik niks. Iedereen voelde het direct op een dierlijk niveau. Het hing haast tastbaar in de lucht. Deze vent is gevaarlijk.
Zijn stem, zijn houding, maar vooral zijn blik. Er fonkelde waanzin in zijn ogen. Dat hij zes halve liters van het goedkoopste merk om half elf 's ochtends in zijn winkelmandje had liggen droeg ook niet bij aan de hoop op een goeie afloop.
De medewerkster was naar een collega achter de servicebalie gelopen. Zij voelde wat iedereen dacht. Een gesprek, op welk niveau dan ook, was simpelweg niet mogelijk met deze gek.
Terwijl hij als een gekooid dier op en neer bleef lopen en vloeken, gaf mijn zelfscankassa me mijn bonnetje en liep ik richting de uitgang. Onmiddellijk nam hij mijn plek in, waar hij geen enkel recht op had. Ook hier durfde niemand iets van te zeggen.
Dit was het moment. 'Zeg er dan wat van!' Het lukte me niet. Dit zou geen vervelend gesprek of een ordinaire scheldpartij worden. Dit werd meteen matten. En ik wist zeker dat ik geen antwoord zou hebben op zijn agressie. Hij had gewonnen.
Terwijl ik even later met een knoop in mijn maag mijn fiets van het slot haalde, beende de stier naar buiten, ging op een bankje zitten en trok een halve liter open.
Daar zat hij dan. Van het gevaar was ineens niets meer over. Ellende en mislukking dropen van hem af. Ik fietste naar huis. Verloren. Wat had ik moeten doen?